
Jurisprudentie
BD9977
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800946/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800946/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mauritsweg B.V. (hierna: Mauritsweg) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een gebouw, waarin woningen, kantoorruimten, kerk/logiesruimten, parkeervoorzieningen en winkel- en horecaruimten zijn voorzien, op de percelen Mauritsweg 1, 2, 3, 4, 5, 19, 20 en 21 te Rotterdam (hierna: de percelen).
Uitspraak
200800946/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mauritsweg B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/989 en 07/2511 van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2008 in de gedingen tussen:
1. Vereniging van Eigenaars Flatgebouw Schouwburgplein,
2. Ondernemersvereniging Schouwburgplein,
3. Bewonersplatform Rotterdam Centrum,
4. Bewonersvereniging Eendrachtsweg-Eendrachtsplein-Mauritsweg-Westersingel Rotterdam (2 EMW),
5. [wederpartij sub 6],
6. [wederpartij sub 7],
7. [wederpartij sub 8],
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mauritsweg B.V. (hierna: Mauritsweg) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een gebouw, waarin woningen, kantoorruimten, kerk/logiesruimten, parkeervoorzieningen en winkel- en horecaruimten zijn voorzien, op de percelen Mauritsweg 1, 2, 3, 4, 5, 19, 20 en 21 te Rotterdam (hierna: de percelen).
Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het college aan Mauritsweg bouwvergunning tweede fase verleend.
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college het door de Vereniging van Eigenaars Flatgebouw Schouwburgplein, de Ondernemersvereniging Schouwburgplein en het Bewonersplatform Rotterdam Centrum tegen het besluit van 23 juni 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en dat van de Bewonersvereniging Eendrachtsweg-Eendrachtsplein-Mauritsweg-Westersingel, [wederpartij sub 8], [wederpartij sub 7] en [wederpartij sub 6] ongegrond.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college het door de Vereniging van Eigenaars Flatgebouw Schouwburgplein, de Ondernemersvereniging Schouwburgplein en het Bewonersplatform Rotterdam Centrum tegen het besluit van 12 januari 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en dat van de Bewonersvereniging Eendrachtsweg-Eendrachtsplein-Mauritsweg-Westersingel, [wederpartij sub 8], [wederpartij sub 7] en [wederpartij sub 6] ongegrond.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft het college de bij de besluiten van 23 juni 2006 en 12 januari 2007 aan Mauritsweg verleende vergunningen gewijzigd.
Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door het Bewonersplatform Rotterdam Centrum tegen de besluiten van 6 februari en 29 mei 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door de Vereniging van Eigenaars Flatgebouw Schouwburgplein, de Ondernemersvereniging Schouwburgplein, de Bewonersvereniging Eendrachtsweg-Eendrachtsplein-Mauritsweg-Westersingel, [wederpartij sub 8], [wederpartij sub 7] en [wederpartij sub 6] (hierna: de Vereniging en anderen) daartegen ingestelde beroep gegrond, en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Mauritsweg bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Zij hebben de gronden van het beroep aangevuld bij onderscheiden brieven van 26 februari 2008.
De Vereniging en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar Mauritsweg, vertegenwoordigd door mr. R.W. van Harmelen, advocaat te Rotterdam, het college, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en H. Elmendorp, M.W. Groen, D.R. Damink, P.C. van der Helm en A.G. Ladage, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, en de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht, en [gemachtigde], [wederpartij sub 7], [partij 1] en [partij 2], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Coolsingel en omgeving" (hierna: het bestemmingsplan), gelezen in verbinding met de "Eerste herziening bestemmingsplan Coolsingel en omgeving", rust op de percelen de bestemming "stadscentrum", zone I en III.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) geldt binnen de op de kaart aangegeven bebouwingszones als ten hoogste toegelaten bouwhoogte (goothoogte ten opzichte van het peil):
zone I: 5 m;
zone II: 10 m;
zone III: 40 m;
zone IV: 70 m;
zone V: 100 m;
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen vrijstelling van het plan verlenen ten behoeve van het toelaten van een bouwhoogte van ten hoogste
15 m. in zone II;
70 m. in zone III;
100 m. in zone IV;
150 m. in zone V;
,waar zulks uit functionele eisen van een bouwplan voortvloeit en dit geen beletselen van stedenbouwkundige aard oproept.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen vrijstelling van het plan verlenen ten behoeve van het overschrijden van de op de plankaart aangegeven begrenzing van de verschillende zones met ten hoogste 20 m met dien verstande dat:
- de oppervlakte van enige zone met ten hoogste 20% mag worden vergroot;
- de overschrijding wenselijk moet zijn in verband met het bouwprogramma en in de desbetreffende situatie op stedenbouwkundig verantwoorde wijze mogelijk zijn, terwijl het wegenbeloop niet wezenlijk mag worden aangetast;
- vrijstelling voor overschrijding van meer dan 10 m slechts wordt verleend, nadat het plan gedurende veertien dagen voor eenieder ter inzage heeft gelegen en geen gegronde bezwaren zijn ingediend;
- de bepalingen van de Wet geluidhinder ten aanzien van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan op overeenkomstige wijze zijn toegepast.
2.2. Het college en Mauritsweg betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan, gelet op het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie Rotterdam) van 14 september 2005 en dat van de Commissie Welstand en Monumenten Oost van de gemeente Utrecht (hierna: de welstandscommissie Utrecht) van 11 oktober 2006, beletselen van stedenbouwkundige aard oproept, zodat het college niet bevoegd was krachtens artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen, heeft miskend dat die adviezen voorbij gaan aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nu eenmaal biedt.
2.2.1. In de brief aan de raad van de gemeente Rotterdam van 22 mei 2006 en de zienswijzen rapportage van april 2006 (hierna: de zienswijzen rapportage) is het college ingegaan op de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het betrokken gebied, neergelegd in het bestemmingsplan, en de inpassing van het bouwplan daarin. In dat verband heeft het gesteld dat er bij de besluitvorming rond het bestemmingsplan voor is gekozen om de ontwikkelings-mogelijkheden voor het gebied aanzienlijk te verruimen en keuzes zijn gemaakt wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden in hoogte. Uitgangspunt is volgens het college onder meer geweest het creëren van een hoogwaardige entree tot de stad, die zich niet alleen richt op de doorsteek van het Kruisplein naar het Schouwburgplein, maar ook naar de Westersingel (culturele as) en naar de West-Kruiskade.
Dat dat zo is, is niet, althans niet gemotiveerd betwist.
Gelet op de door het college gegegeven motivering, gelezen in samenhang met de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het gebied, heeft het in beroep aangevoerde de rechtbank ten onrechte grond gegeven voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen beletselen van stedenbouwkundige aard oproept. Voor zover in voormelde adviezen, naast de welstandsaspecten, ook op de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan wordt ingegaan, vormen deze geen aanleiding voor een andere conclusie. Daartoe wordt overwogen dat die adviezen, als door het college en Mauritsweg gesteld, voorbij gaan aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan wat betreft hoogte en massaliteit nu eenmaal biedt en aan de daarin neergelegde stedenbouwkundige uitgangspunten. Verder heeft de rechtbank uit de enkele omstandigheid dat het college, niettegenstaande voormelde negatieve welstandsadviezen, bouwvergunning heeft verleend, ten onrechte afgeleid dat het college heeft erkend dat het bouwplan op stedenbouwkundige bezwaren stuit. Nu het in beroep aangevoerde ook overigens geen grond geeft voor het oordeel dat niet aan de in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften gestelde eisen is voldaan, kon het college krachtens die bepaling vrijstelling verlenen, als het heeft gedaan.
Het betoog slaagt.
2.3. Het college en Mauritsweg betogen evenzeer met succes dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat wat betreft de gronden die in zone I liggen slechts 5 m in de hoogte mag worden gebouwd en geen bevoegdheid bestaat om van dat voorschrift krachtens artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen. Krachtens artikel vier, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften kan, zoals het college heeft gedaan, vrijstelling worden verleend voor het overschrijden van de op de plankaart aangegeven begrenzing van zone III op gronden die liggen in zone I, waarna voor die gronden de bepalingen van zone III gelden.
2.4. Het college en Mauritsweg betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college draagkrachtig heeft gemotiveerd, waarom het de negatieve adviezen van de welstandscommissie Rotterdam van 14 september 2005 en de welstandscommissie Utrecht van 11 oktober 2006 niet heeft gevolgd.
2.4.1. In de zienswijzen rapportage heeft het college te kennen gegeven dat in het bestemmingsplan verdichting van de binnenstad centraal staat. Het bouwplan sluit volgens het college aan bij de doelstelling meer woningen in de binnenstad te realiseren en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. Het Kruisplein heeft volgens het college in de planopzet een centrale functie als entree van de stad en de locatie van het bouwplan ligt op een cruciale plaats aan die entree, daar deze de toegang vormt naar de binnenstad in de richting van het Schouwburgplein en de culturele as. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de mengeling van woningen die met het bouwplan wordt beoogd een woningaanbod biedt dat voor verschillende groepen aantrekkelijk en betaalbaar is. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college aldus niet voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd, waarom het voor het bouwplan bouwvergunning wenst te verlenen, nu voormelde welstandsadviezen, zoals hiervoor overwogen, voorbij gaan aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nu eenmaal biedt en de wetgever colleges van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft verleend om ook bouwvergunning te verlenen voor bouwplannen die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Het betoog slaagt.
2.5. Het betoog van het college en Mauritsweg dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 29 mei 2007 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college er in het besluit tot verlening van de bouwvergunning eerste fase op heeft gewezen dat in het kader van de toetsing van de aanvraag om bouwvergunning tweede fase ten aanzien van de detaillering van het bouwplan aspecten als deugdelijkheid, kwaliteit, duurzaamheid en uitvoerbaarheid nog zullen worden onderzocht door de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting en door onafhankelijke deskundigen. Dat was ten tijde van het nemen van het besluit van 12 januari 2007, noch ten tijde van het nemen van dat van 29 mei 2007 gebeurd. Dat was in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan het college en Mauritsweg aanvoeren, de voormelde passage omtrent de detaillering van het bouwplan geen grond biedt voor het oordeel dat deze moet worden opgevat als een aan de bouwvergunning eerste fase verbonden voorwaarde.
2.6. De hoger beroepen zijn gegrond, voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het door de Vereniging en anderen tegen het besluit van 6 februari 2007 ingestelde beroep. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling ziet, mede in aanmerking nemend dat de rechtbank aan een beoordeling van de overige bij haar voorgedragen beroepsgronden niet is toegekomen, aanleiding de zaak in zoverre naar haar terug te wijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
De hoger beroepen zijn voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.7. Het besluit van 17 december 2007 strekt ertoe de nieuwe Pauluskerk met een bouwlaag te verkleinen en de gevels voor de blokken B, C en D te wijzigen. Gelet op de grote omvang van het bouwplan, is dat een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank dient dat besluit bij de behandeling van het beroep van de Vereniging en anderen tegen het besluit van 6 februari 2007 te betrekken.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie is er evenmin aanleiding te bepalen dat de gemeente Rotterdam het door Mauritsweg in hoger beroep betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de
Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond, voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het door de Vereniging en anderen tegen het besluit van 6 februari 2007 ingestelde beroep;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2008 in zaken nrs. 07/989 en 07/2511 in zoverre;
III. wijst de zaak in zoverre naar de rechtbank terug;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mauritsweg B.V." het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008
457.